Terwijl ik mij onledig hield met nasporingen omtrent de vischfauna der zeeen en zoete wateren van den Indischen Archipel, bleek mij meer en meer de wenschelijkheid, de vischvormen van de omliggende zeeen en van de zoete wateren van zuidoostelijk Azie naar de natuur met de Soenda-Moluksche vormen te vergelijken, om met meerdere zekerheid, dan anders mogelijk zou zijn, over de verwantschappen dier vormen te kunnen oordeelen. Zoo was ik reeds in de gelegenheid, vrij talrijke Japansche soorten te onderzoeken, welke ik aan de reizen naar Japan van de heeren Dr. 0. Mohnike en Dr. A. K. J. L. W. Pflaum te danken had en de uitkomsten van welker onderzoek zijn nedergelegd in een paar verhandelingen, opgenomen in de werken van de Koninklike Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. en liet 25e deel der Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Sedert lang aangeknoopte betrekkingen met den heer Dr. Th. Canthor, te Calcutta. hebben mij aanleiding gegeven, de medewerking van dien verdienstelijken geleerde in te roepen, ten einde in het bezit te geraken van de vischsoorten, welke zich te Calcutta voordoen en met de meest belangelooze bereidwilligheid heeft de heer Cantor niet alleen aan mijn verzoek voldaan, maar mij bovendieu nog afgestaan eenige vischsoorten uit de Jihlum, de Hydaspes der ouden, in Pijnjab, verzameld Blj Chillianwallah in 1849.
De Terzamelingeo van den heer Cantor bevatten 102 soorten, welke, hoezeer op verre na niet alle tot de eigenlijke zoetwatervisschen behoorende, toch alle in de zoete of ziltige wateren van Calcutta of in de Jihlum zijn gevangen. Het is mij een Bljzonder genoegen, hier openlijk mijne erkentelijkheid voor de welwillende loezending daarvan uit te drukken.
Aanvankelijk maakte ik mij deze kollekties ten nutte, ter vergelijking met overeenstemmende of verwante Soenda-Moluksche -vormen; maar al meer en meer in de studie der Bengaalsche vischfauna doordringende, bleek het mij, dat hierin nog veel te doen overbleef en zelfs talrijke reeds min of meer bekende vormen nog zoo onnaauwkeurig of onvolledig beschreven of afgebeeld of wel niet afgebeeld zijn, dat het mij voorkwam, dat zelfs de ter mijner beschikking zijnde voorwerpen, stof lot waarneming genoeg opleverden om de kennis ten dezen opzigte te verrijken.
Het is toch bekend, dat de hoofdwerken over de Bengaalsche visschen van Buchanan Hamilton en den heer J. MacClelland, hoe verdienstelijk ook, in een systematisch opzigt geenszins beantwoorden aan eene behoorlijke bepaling der geslachten en dat de beschrijvingen der soorten, voornamelijk die van Buchanan Hamilton niettegenstaande ze soms vrij uitvoerig zijn, zeer veel te wenschen overlaten. En hoezeer de arbeid van den heer Valenciennes reeds veel heeft toegebragt, om de werken van beide genoemde schrijvers beter te doen verstaan, was de heer Valenciennes, alhoewel Blj beschikking had over den rijken inhoud van het Parijssche Museum van Natuurlijke historie, niet in de gelegenheid, zeer talrijke Bengaalsche vormen zelf waar te nemen, zoodat aan zijne kritiek van den arbeid van Buchanan Hamilton en den heer MacClelland, niet altijd de voldoende kennis der soorten ten grondslag lag en gissingen naar de bestaande onvolledige beschrijvingen en gebrekkige afbeeldingen, dikwerf in de plaats van een op waarneming naar de natuur gegrond oordeel moesten gesteld worden.
Het kan niet anders dan bevreemding wekken, dat men tot heden toe geen algemeen overzigt van de ichthyologische verhoudingen van Hindostan en Bengalen bezit. Ik heb getracht in deze leemte ie voorzien, en hoezeer ik niet in de gelegenheid ben geweest zeer talrijke merkwaardige en nog niet naauwkeurig beschrevene of afgebeelde soorten uit de stroomen van Hindostan en Bengalen zelf te onderzoeken, vlei ik mij geen, onnut werk te hebben verrigt, door de zamenstelling van eene algemeene lijst der thans bekende soorten van het Indische Schiereiland. Een' historischen terugblik doe ik aan deze opsomming voorafgaan.
De oudere schrijvers gaven zich geene moeite orn de vindplaatsen der door hen beschrevene soorten aan te wijzen en vergenoegden zich veelal, Bljvoorbeeld ten opligte van de soorten van zuidelijk Azie, den Indischen Oceaan en den Indischen Archipel, met de algemeene aanwijzing «India orientalis», welke aanwijzingen voor de kennis der fauna van de verschillende gewesten alzoo onbruikbaar zijn.
Alzoo was tot op het jaar 1785 van de vischfauna van het groote Indische Schiereiland weinig of niets bepaald bekend. De eerste noemenswaardige kennis len dien opzigte hebben wij te danken aan Marcus Eliezer Bloch, die in zijne Ausländische Fische ruim 40 soorten beschreef en deed afbeelden, welke hij voornamelijk van Tranquebar en Suratte had ontvangen. Deze soorten, tot de nieuwere nomenklatuur teruggebragt, waren de volgende. Serranus guttatus CV., Mesoprion Johnii CV., Polynemus plebejus Brouss., Pterois volitans CV., Platycephalus scaber CV., Plalycephalus insidiator BL., Corvina carutta CV , Corvina anei CV., Chaetodon vagabundus L., Chaetodon auriga Forsk., Scatophagus argus CV., Ophicephalus punctatus Bl. , Ophicephalus striatus Bl. , Megalaspis Rottleri Blkr., Caranx Peronii CV? ( Scomber Kleinii BL ), Stromateus niger Bl., Stromateoides cinereus Blkr., Stromateoiddes argenteus Blkr. ( Stromateus argenteus Bl.), Gazza minuta Blkr., Equula ensifera CV., Equula insidiatrix CV.; Amphacanthus guttatus CV.; Acanthurus velifer Bl., Gymnetrus Hawkenii Bl., Glyphisodon bengalensis CV.; Etroplus meleagris CV.; Etroplus maculatus CV.; Wallago Blmaculatus Blkr. ( Siluris Bimaculatus Bl.), Bagrus atherinoides CV.; Bagrus vittatus CV.; Arius nodosus CV.; Clarias batrachus CV.; Saccobranchus fossilis Blkr.; Plotosus lineatus CV.; Rohita fimbriata CV.; Cirrhina Blochii CV.; Labeo? Blochii Blkr. ( Cyprinus falcatus Bl.), Clupeonia Blochii CV.; Engraulis malabaricus CV.; Chatoessus nasus CV.; Saurida tombil CV.; Plagusia Blochii Blkr.; Muraena reticularis ( Gymnothorax reticularis Bl.), Symbranchus maculatus Bl. en Narcine timlei Henl. Deze soorten vertegenwoordigden tot op het begin dezer eeuw het geheel der stellige kennis van de Hindostansche visschen. In het Systema posthumum van Bloch door Schneider werden aan deze lijst nog meerdere soorten toegevoegd, welke ik echter niet alle bij naam kan opgeven, omdat ik den tekst van dit werk, niettegenstaande jaren lang aangewende moeite, niet ter mijner beschicking heb kunnen krijgen.
Het eerste bijzondere werk over de vischfauna van Hindostan was dat van Patrick Russell, uifgegeven te Londen in het jaar 1803 onder den titel: «Descriptions and Figures of two hundred Fishes, collected at Vizagapatnam on the coast of Coromandel». Verreweg de meeste soorten van Russell waren toen nieuw voor de fauna van Hindostan. De beschrijvingen van Russell, op weinige na alle door zeer bruikbare afbeeldingen opgehelderd, zijn meest alle in de latere lijden met zekerheid tot de nieuwere benamingen teruggebragt geworden en hebben de onderwerpelijke kennis eene groote schrede voorwaarts gebragt. Ik laat de opgave der Russellsche soorten bier volgen, in eene systematische orde gerangschikt en met bijvoeging der Russellsche namen.
[ ... ] | ||
59 | Ophicephalus striatus Bl. | Muttah No. 162 |
60 | Ophicephalus sowarah CV. | Sowarah No. 163 |
61 | Ophicephalus cora-motta CV. | Motta No. 164 |
[ ... ] |
In 1822 zag een ander bijzonder werk over de visschen van Hindostan het licht, onder den titel van list-style-type:lower-alpha An account of the Fishes found in the River Ganges and its branches» bij Francis Hamilton (formerly Buchanan). Even gewigtig, als het werk van Russell was voor de zeefauna van Coromandel, was Buchanan's werk van hoog gewigt voor de zoetwaterfauna van noordelijk Hindostan en beide zijn tot nog toe de hoofdwerken over de vischfauna van het Indische Schiereiland. In het werk van Russell zijn slechts weinige eigenlijke zoetwalervisschen vermeld, t. w. Ophicephalu striatus, Bl. , Ophic. coramota CV. , Wallago Russellii Blkr., Clarias marpus CV., Barbus sarana CV. Barbus? kadoon Blkr., Anguilla bicolor MacCl., en Amphipnous cuchia J. Müll.. Daarentegen deed Buchanan, behalve de visschen welke in de monden der Ganges leven en meer tot de zee- dan tot de zoetwaterfauna behooren, een groot aantal zoetwatervormen kennen uit de familien Osphromenoiden , Notacanthinen , Siluroiden , Cyprinoiden , Notopteren , Muraenoiden en en slechts een gering aantal zijner soorten vindt men in de lijst van Russel's visschen terug. Latere onderzoekingen hebben talrijke, door Buchanan in het algemeen zeer onvoldoende beschrevene, soorten terug doen vnden en eene bepaalde plaats in der nieewere systematische lijsten aangewezen, boezeer, vooral ten opzigte cer Cyprinoiden, de naauwkeurige kennis van meerdere soorten nog veel te wenschen overlaat, hetwelk hare juiste rangschikking voor alsnog moeijleijk maakt. Verreweg de meeste soorten van Buchanan evenwel jijn met vrij groote zekerheid tot de ondervolgende synonymen te brengen.
[ ... ]
Eene nieuwe bijdrage tot de kennis der Hindostansche visschen erlangde men in 1834 door de Zoölogie, afdeeling Visschen, der «Voyage aux Indes orientales» van Charles Bélanger, waarin de heer A. Valenciennes een achttiental visschen beschreef van de kustwateren van Malabar en Coromandel en eenige zoetwatervisschen van Bengalen.
Reeds vroeger echter, in 1828, was de uitgave begonnen der « Histoire naturelle des Poissons » van Cuvier en Valenciennes, welker 22e deel 21 jaren later verscheen. In dit hoofdwerk zijn, behalve de tijdens de uitgave der verschillende deelen reeds door andere schrijvers van Indie bekend gemaakte soorten, ook opgenomen de beschrijvingen van talrijke soorten van Hindostan en Bengalen, welke door den ijver van Alfred Duvaucel, Charles Bélanger en Dussumier verzameld en naar het Parijssche museum van natuurlijke historie overgemaakt waren. Deze soorten zullen hare vermelding vinden in, het achtervolgende overzigt van alle tot nu toe bekende vischsoorten van Hindostan en Ceylon.
Nadat de kustwateren en de stroomen der deltalanden van het Indische Schiereiland eenigzins nader onderzocht waren, bleef een nog nagenoeg onontgonnen veld over in de zoetwaterfauna der hoogere gedeelten van de stroomgebieden. De heeren Johann Jakob Heckel, John MacClelland en W. H. Sijkes, hebben zich verdienstelijk gemaakt door de bekendmaking van de talrijke merkwaardige vischvormen, welke de hoogere gedeelten van de stroomgebieden der Indus, Ganges en Brahmaputra en Dekkan (Dukhun) bevolken.
[ ... ]
Na de uitgave zijner Indian Cyprinidae zette de heer MacClelland zijne ichthyologische studien omtrent Indie voort en publiceerde de resultaten zijner nasporingen in de vijf-eerste deelen van het « Calcutta Journal of Natural History and Misecellany of the Arts and Sciences in lndia ». Calcutta 1841-1845, in de hieronder genoemde verhandelingen.
De arbeid van den heer MacClelland heeft na dien van Russell en Buchanan het meest bijgebragt tot de kennis der ichthyologische fauna van Hindostan en hij strekt zich zelfs uit tot Cabul en Affghanistan, waar de westelijke lakken van de Indus en de Helmundrivier ontspringen.
[ ... ]
Na 1839 nam de heer MacClelland nog een aanmerkelijk aantal weinig bekende of nieuwe vormen waar, waarvan volgend overzigt, opgemaakt uit zijne Verhandlingen in het Calcutta Journal of Natural History en systematisch gerangschikt, eene voorstelling geeft.
In dat overzigt zijn niet opgenomen de soorten, reeds in de Indian Cyprinidae vermeld.
[ ... ] | ||
6 | Ophicephalus amphibeus McCl. l.c. I tab. 11 fig.3, V. p. 275 . | |
7 | Ophicephalus marulius CV. [CV. is wrong. snakeheads.org] | Ophicephalus morulius McCl. 1 l. c. II . |
8 | Ophicephalus marginatus CV. ? | Ophicephalus guacha McCl. 2 l.c. II . |
9 | Ophicephalus striatus Bl. | Ophicephalus wrahl l. c. II. |
10 | Ophicephalus indicus McL. l. c.II p. 583 | |
11 | Ophicephalus montanus McL. l. c.II p. 583 | |
12 | Ophicephalus punctatus Bl. | |
[ ... ] |
Twee jaren da de verschijning van de Indian Cyprinidae publiceerde de Zoological Society of London in het 2e deel hareer Transactions een artikel «On the Fishes of the Dukhun» van den luitenant kolonel den herr W. H. Sykes. Deze verhandeling was genoemde Maatschappij echter reeds in November 1838 angeboden en dus slechts een paar maanden nadat de heer MacClelland jijne Indian Cyprinidae der Azaiatische maatschappij te Calcutta aanbood. De viischen van Dekkan (Dukhun) waren tot dien tijd toe volkomen onbekend gebleven, even als die van Caschmir tot op de uitgave der Fische aus Caschmir van den heer Heckel. Het groote tafelland van Dekkan voedt niet minder merkwaardigee vormen de de zuidlijke hellingen van den Himalajah en Dindoo Koosh. De heer Sijkes vand daar de volgende 46 soorten.
[ ... ] | ||
2 | Ophicephalus leucopunctatus Sykes l.c. tab. 60 fig.2 . | |
[ ... ] |
[ ... ]
Hoezeer door Russell en den heer MacClelland reeds ongeveer een twintigtal soorten von Plagiostomen van Hindostan was bekend gemaakt, werd deze kennis meer dan verdubbeld door hed hoofdwerk over de Plagiostomen, de Systematische Beschreibung der Plagiostomen van de heeren J. Müller und J. Henle, Berlijn 1841. De namen der soorten, door deze ichthyologen aan de kennis van Hindostan's fauna toegevoegd, zijn in de achter volgende algemeene opgave der ichthyologischen fauna van Hindostan ingelascht.
In heet jaar 1844 verscheen het tweede deel van de Atlas der «Voyage dans l'Inde» par Victor Jaquesmont pendant les annés 1828 à 1832, waarin eenige platen aan de visschen can Hindostan zijn gewijd. De daar afgebeelde soorten zijn de ondergenoemde. Hare beschriijvingen ken ik niet, hebbende ik die niet aangetroffen in genoemd werk, van hetwelk een overigens kompleet exemplar ter mijner beschikking is.
[ ... ] | ||
1 | Ophicephalus Theophrasti Val. Voy. Jaquem. Atl. II tab. 13 fig.1 . | |
2 | Ophicephalus marginatus CV. ibid. tab. 13 fig.2. | |
[ ... ] |
In den jongsten tijd is, voor zoo ver mij bekend is, wenig meer gedaan, om de onderwerpelijke kennis uit de breiten.
In de Horae ichthyologicae (Hft. III, 1849) vermeelden de heeren J. Müller en Troschel nog eene soort van Assam, oder nen naam Erethistes pusillus (tab. 1 fig. 3).
Aan mijnen vriend den heer Cantor heeft de wetenschap nog vele teregtwijzingen te denken omtrent Begaalsche visschen. In zijne «Catalogue of Malayan Fishes», gedrukt in het 18e deel van het «Journal of the Asiatic Society of Bengal», uitgegeven in 1849, heeft de heer Cantor veel licht verspreid over meerdere soorten, welke behalve Straat Malakka, ook de wateren van Hindostan bewonen. Terwijl ik dit schrijf, is eene bijdrage van den heer Cantor ter perse, getiteld «Description of two speciess of Indian Eels», welke bijdrage, naauwkeurige beschrijvingen en afbeeldingen bevattende van Moringua raitaborua en Symbranchus immaculatus , in het vierte deel van het «Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlaandsch Indie» wordt opgenommen
Na zoo talrijke onderzoekingen door zoo talrijke ichthyologen ken het schijnen, dat er weinig soorten ontdekken overbleven, althans wat Calcutta betreft. Evenwel bevatten de verzamelingen van den heer Cantor eenige soorten, welke ik tot geene der mij bekende kan terugbrengen, zooals Mugil Cantoris Blkr., Eleotris macrodon Blkr., Osteogeneiosus Cantoris Blkr., Cirrhina bengalensis Blkr., Leuciscus microlepis Blkr., Hemiramphus brachynotopterus Blkr., Coilia Cantoris Blkr. en Plagusia bengalensis Blkr., terwijl nog engele andere soorten, hoezeer reeds bekend in de wetenschap, nieuw zijn voor de fauna van Bengalen. de volgende soorten maken den Calcuttasche verzamelingen van den heer Cantor uit.
[ ... ] | |
16 | Ophicephalus punctatus Bl. = Ophiocephalus lata Buch. tab. 14 fig. 41 . |
[ ... ] |
[ ... ]
Nomina Systematica recentiora | Synonyma Russelliana, Buchananiana, MacClellandiana etc. | Habitatio in India | Habitatio extra India | |
[ ... ] | ||||
212 | Ophicephalus amphibeus McCl. | |||
213 | Ophiocephalus barca Buch. CV. | Bengalia, sept. orient., Bramaputra, Goyalpara. | ||
214 | Ophicephalus grandinosus CV. | Maissour. | Sina. | |
215 | Ophicephalus indicus McCl. | Punjab., Loodianah, Cabul flum. | ||
216 | Ophicephalus leucopunctatus Sykes . | Dukhun. | ||
217 | Ophicephalus marginatus CV. | Kora mottah Russ. = Ophiocephalus gachua Buch. = Ophicephalus cora mota CV. = Ophic. limbattus Swains. = Ophic. fuscus CV. = Oph. aurantiacus Buch. CV. | Coromandelia, Pondicheri, Beng., Nepal., Maissour. | Archipelagus indicum. |
218 | Ophicephalus marulius Buch. CV. | Hind., Beng., Nepal., Loodianah | ||
219 | Ophicephalus montanus McCl. | Baisoot, Himalaija, Sadac, Jullalabad. | ||
220 | Ophicephalus punctatus Bl. CV. | Ophicéphale karouvéi Lacép. = Ophiocephalus lata Buch. | Coromandelia, Pondicheri, Malab., Tranqueberia., Bengalia. | Archipelagus indicum. |
221 | Ophicephalus sowara CV. | Sowarah Russ. No. 163 | Coromandelia, Tranqueberia. | |
222 | Ophicephalus striatus Bl. CV. , Swains. , Jerdon , Cant. | Paddekop anders Aalquabbe Nieuh. = Ophicéphale wrahl Lacép. Buch. McCl. ???? = Muttah Russ. No. 162 = Ophicephalus sowarah Blkr. (nec. CV.) = Ophicephalus planiceps Blkr. (Top. Bat. nec CV.) = Ophicephalus chena Buch. | Malab., Tranqueb., Pond., Beng., Loodian., Barramp., Goijalparah. | Archipelagus indicum, Malacca, Birma, Philipp. |
223 | Ophicephalus Theophrasti Valenc. | |||
[ ... ] |
[ ... ]
[ ... ]
Ausl. Fish. tab. 358 , CV. Poiss. VII p. 303 .
Ophiceph. corpore elongato antice cylindraceo postice compresso, altitudine 6 circiter in ejus longitudine; capite prismatico quadrilatero 3 3/5 circiter in longitudine corporis, paulo latiore quam alto, altitudine 2 in ejus longitudine; linea rostro-frontali concaviuscula; fronte et vertice planis declivibus; oculis diametro 6 1/2 circiter in longitudine capitis , diametro 6 1/2 circiter a se invicern distantibus; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub oculi margine posteriore desinente, 2 4/5 circiter in longitudine capitis, dentibus pluriseriatis parvis, caninis vel caninoideis nullis; maxilla inferiore dentibus antice pluriseriatis postice biseriatis serie interna utroque latere caninoideis inaequalibus 4 ad 6; dentibus palatinis et vomerinis pluriseriatis parvis, caninis vel caninoideis nullis; squamis cycloideis, lateribus 40, capitis parte postoculari 7 vel 8 in serie longitudinali; linea laterali obliqua post apicem pectoralium paulo deflexa; pinnis rotundatis, pectoralibus 6, ventralibus 9 fere, caudali 5 3/4 circiter in longitudine corporis; colore corpore superne viridi inferno albes-cente vel flavescente; capite nigricante-fusco nebulato; dorso lateribusque nebulis nigricante-fuscis fascias transversas irregulares 10 p. m. similantibus; dorso lateribusque insuper punctis sparsis nigris vel fuscis; pinnis dorsali et anali violascentibus rubro marginatis maculis fuscis fascias 3 vel 4 longitudinales efficientibus; pectoralibus aurantiaco-viridibus fusco variegatis; ventralibus aurantiacis; caudali violascente fusco plus minusve diffuse maculata.
B. 5 D. 1/29 P. 1/6 V. 1/5 A. 1/20 vel 1/21 C. 16.
Synon? | Punktirte Schlangenkopf Bl. Ausl. Fisch. tab. 358 . |
Ophicéphale ponctué Bl. ibid. | |
Ophicéphalus karrouvei; Lacép. Poiss. III p. 552 . | |
Ophicéphale karrouvei; Lacép. ibid. . | |
Ophicephalus lata Buch. Ham. Gang. Fish. p. 63, 367, tab.34 fig. 18. . | |
Karruvei Tranqueb. | |
Korave Ponticerian. | |
Gorayi vel Lata Bengalens. | |
Cadeel-caddoun Malabar. | |
Mota Tamul. |
Habit. Calcutta, in fluviis
Longitudo speciminis unici 148""
Aanm. Deze soort is uitvoerig beschreven in de groote Histoire naturelle des Poissons . De afbeelding von Buchanan Hamilton , hoezeer te wenschen overlatende, is veel beter dan die van Bloch .
[ ... ]
1 Bleeker seems to treat the possible misspelling of the name by McClelland as a new species. We believe it to be a misspelling because McClelland states: « most of the species are similar to those which inhabit the Brahmapootra near the rapids », i.e. those snakeheads are known from some other places in India. [snakeheads.org]. Back
2 Bleeker seems to treat the possible misspelling of the name by McClelland as a new species. We believe it to be a misspelling because McClelland states: « most of the species are similar to those which inhabit the Brahmapootra near the rapids », i.e. those snakeheads are known from some other places in India. [snakeheads.org]. Back
This text was originally published under the above title in: Verhandelingen van het Bataviaasch genootschap van kunsten en wetenschappen ;1853, vol. 25, pp. 1-160.
© 2001 - 2008 snakeheads.org | HOME of this page |